Weg met tiny houses, leve de tuinkluizenaar

Middenin allerlei crises hield ik een korte staycation die ik voornamelijk lezend doorbracht in mijn appartement. Dat is in de karige vooroorlogse jaren ontworpen door architect Piet Kramer, die bezuinigde op centrale verwarming om de arbeiderswoningen te kunnen voorzien van ornamenten. In zijn geest heb ik het volgestouwd met spiegels, sculpturen, tapijten en opgezette dieren, zodat het ondanks het bescheiden vloeroppervlak zoveel mogelijk op een paleis lijkt. Er is niets mis met klein wonen, maar het is niet iets dat ik al te nadrukkelijk wil ervaren.

Toen ik mijn zelfverkozen isolement onderbrak om wat te struinen over de Dutch Design Week, zag ik op het centrale plein een heleboel tiny houses. Die wekken de indruk dat ze crises niet ontkennen maar juist oplossen. Ze zijn, in de woorden van de copywriters van een van de projecten, ‘sustainable, portable, affordable’. Ik neem een kijkje in deze miniwoning die op een uit duurzame materialen opgetrokken zeecontainer lijkt. Er is ook een woonwagen minus de plakzuilen en het krullerige hek, maar mét een bed dat je kunt opklappen.

Tiny-housebewoners zelf lijken ook altijd met nuttige dingen bezig te zijn. In hun media-uitingen hebben ze het voornamelijk over ontspullen, regenwater recyclen, worstelen met de gemeentelijke regelgeving en het aanleggen van een off-gridsysteem. Maar de problemen die worden opgelost met een tiny house komen vooral voort uit het wonen in een kleine ruimte. Het leven in een tiny house is een reeks overwinningen op huiselijke ongemakken, waarbij je aan grote problemen als klimaatverandering en de wooncrisis amper toekomt.

In het AD gaf Marjolein Jonker, voorzitter van Stichting Tiny House recent een inkijkje in de ware beweegredenen van de vrijwillige tiny-housebewoner. ‘Tiny houses lossen de woningcrisis niet op’, gaf ze toe. ‘Maar ze bevorderen wel de doorstroming. Ik heb zelf een groter huis achtergelaten.’ Op haar blog is ze nog duidelijker: ze noemt zichzelf ‘eigenlijk een kluizenaar’. Uit vrije wil in een tiny house gaan wonen is dus een vorm van ascese. Een vlucht uit de verdorven maatschappij waarbij je boete doet voor de ruimtehonger van anderen door tien keer per dag je teen te stoten. Maar dát komt (op mij althans) niet over.
In de achttiende eeuw was er ook al een kluizenaar-hype. Beter gesitueerden die wilden omgaan met de leegte en zinloosheid van het bestaan bouwden bij wijze van tuinsieraad hermitages op hun landgoederen. Dat waren hutjes, grotto’s of nep-ruïnes waarin een bediende of pop in monnikspij woonde, de zogenaamde ‘ornamentele heremiet’. Zo werden filosofische inzichten opgewekt bij de tuin-bezoeker.

Het lijkt me goed als die trend een revival krijgt. Wie de consumptiemaatschappij en de naderende apocalyps voelt knagen, zou een grotto of nepruïne in de tuin moeten bouwen. Desgewenst kun je er zelf in gaan zitten, een boetekleed van geitenhaar aantrekken. Je kunt je huis voor een spotprijs verhuren, op voorwaarde dat er elke dag water, brood en een stapel boeken gebracht worden. Dan wordt de wooncrisis misschien daadwerkelijk opgelost en houd je zelfs tijd over voor contemplatie op andere wereldproblemen.

Deze column verscheen op 17 november 2022 online bij De Architect en stond ook in hun print. Op de foto boven ziet u de auteur bij een grotto in de tuin van het paleis van Versailles. De foto is gemaakt door Billie van K. 

This entry was posted in Geen categorie. Bookmark the permalink. Follow any comments here with the RSS feed for this post. Post a comment or leave a trackback: Trackback URL.

Post a Comment

Your email is never published nor shared. Required fields are marked *

*
*

You may use these HTML tags and attributes: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>