Een tijdje geleden klaagde architect Hans van der Heijden in NRC dat duurzaam bouwen vaak blijft hangen in retoriek. Hij noemt het Sluishuis, dat geroemd wordt om zijn energiezuinigheid en er volgens Van der Heijden vanwege de planten in de binnentuinen duurzaam uitziet. De ‘krachttoeren’ die worden uitgehaald om al die plantjes te bewateren en het gebouw boven het IJ te laten hangen vindt hij ‘pervers’ en hij noemt dit soort decadente bouwwerken met een toefje duurzaamheid ‘peterselie-architectuur’. Persoonlijk had ik voordat ik zijn opiniestuk las nog nooit over het inmiddels prijswinnende Sluishuis nagedacht als een duurzaam bouwwerk, eerder als een leuk vormexperiment vol appartementen die ik niet kan betalen.
Ik ging nog eens naar de website van het bouwwerk, dat niet alleen energiezuinig bleek te zijn, maar zelfs meer energie opwekt dan het kost. Ik verloor mezelf vervolgens in filmpjes van pas opgeleverde appartementen die werden aangeprezen door een hese makelaar, in opgewekte rechtenvrije Ibizamuziek, in renders die het pad lieten oplichten van de twee parkeergarages via de ‘scenic route’ over het getrapte gebouw naar het dakterras. Er was een aanmeersteiger en er was een ‘vogeleiland’ – een prachtig luxevisioen dat me bijna deed overwegen om rijk te worden en naar IJburg te verhuizen. Dat het gebouw duurzaam was, was ik vrijwel meteen weer vergeten.
Met een plukje peterselie maak je een duurzaam prestigeproject verteerbaar voor de fijnproevers, voor degenen in the know die naar elkaar knipogen bij het aanmeren van hun elektrische boten. Wat mij betreft mag de duurzaamheidsretoriek nog een flink stuk opzichtiger, zodat de prachtige postfossiele toekomst waar we hopelijk op afstevenen ook begerenswaardig wordt voor degenen die niet deelnemen aan het Randstedelijke statusspel. Het architectonische equivalent van een royale scheut frituurvet of mierzoete vanillesaus.
Robert Venturi, Denise Scott Brown en Steven Izenour gingen in de jaren zeventig naar Las Vegas, op zoek naar een architectuur die dicht bij de mensen stond als alternatief voor het goedbedoelde maar ontoegankelijke modernisme van Le Corbusier en Mies van der Rohe.
Inspiratie voor een even laagdrempelige duurzaamheidsesthetiek vond ik onlangs op de kermis, in een achtbaan met natuurthema. Lichtgevende, manshoge bloemen met vrolijke gezichtjes flankeerden het spoor waarover het rupsvormige treintje reed en de staketsels die poortjes vormden waren in felle kleuren geschilderd. Het pronkstuk van de achtbaan was een zeker vijf meter hoge lachende bij. Ongetwijfeld een zeer energieslurpende attractie, maar wel eentje die optimistische liefde voor de planeet oproept.
‘Aangenomen dat het met de opwekking van duurzame energie wel goed komt, is de aanwending van lokale klei voor baksteen helemaal geen gek idee’, schrijft Van der Heijden, die pleit voor een herwaardering van historische bouwmethoden in de conclusie van zijn opiniestuk. Ik zou zeggen, zet bij elk duurzaam prestigeproject blije discobloemen en gigantische bijensculpturen vol knipperlampjes om de mensen enthousiast te maken voor duurzaamheid. Als alle gebouwen straks meer groene stroom opleveren dan ze kosten kan dat er best vanaf.